NIL Groot Koerkamp Harfsen (34)

Bodem basis van natuurinclusief boeren

Natuurinclusief boeren is samenwerken met de natuur. Dat begint met de bodem, of beter gezegd de bodembiologie. Waarbij het in de kern gaat om het benutten van de ragfijne symbiose tussen plant, dier en het bodemleven. Stukje bij beetje herontdekken we die natuurlijke kracht en hoe die te ontsluiten. Deel 1 van de reeks van 8 verhalen over natuurinclusieve landbouw.

De bodem, het bodemleven is bezig aan een onstuitbare opmars. We weten veel van de bodemchemie, maar eigenlijk relatief weinig van de bodembiologie. Bodemdeskundige René Jochems schrijft in zijn boek ‘Boerenwijsheid!’ dat bodembiologie bestaat uit een complexe uitwisseling en interactie tussen planten en bodemorganismen die voor een groot deel nog niet beschreven of ontdekt is. ‘Wat we wel weten gaat het boerenverstand vaak al te boven.’ Maar dat ‘kennisgat’ wordt snel opgevuld. Door bijvoorbeeld ‘bodemmissionarissen’, waarvan sommigen al decennia propageren dat we weer moeten leren hoe we het bodemleven moeten voeden. Gedreven mensen als genoemde René Jochems, Peter Vanhoof en Theo Mulder (zie linkjes onderaan), om er maar enkele te noemen, geven volop cursussen, webinars en voeren experimenten uit. Maar ook de Rijksoverheid richt zich sinds een paar jaar op de ‘verduurzaming’ van de landbouwbodems via het Nationaal Programma Landbouwbodems (NPL). En wat te denken van vele bodemprojecten in de provincies. Zo werkt het PNLG-project ‘Kennis in en door de praktijk’ aan praktische experimenten om de bodem als levend ecosysteem beter te voeden en daardoor te benutten. Daarnaast zijn er veel (boeren)netwerken die de bodem centraal stellen. Zoals WIJ.land in het Veenweidegebied, Living Lab Fryslân in Friesland, Vruchtbare Kringloop Achterhoek om er maar een paar te noemen. Maar ook wereldwijd is er steeds meer aandacht voor de bodembiologie. Kijk maar eens naar de Netflix-documentaire ‘Kiss the ground’. Daarin komt onder andere de Amerikaanse boer Gabe Brown aan het woord. Hij boert in North Dakota en na in de beginjaren op zijn gemengde bedrijf zoals hij dat noemt conventioneel te hebben geboerd, stapte hij over op wat hij noemt regeneratieve landbouw. Een ontdekkingstocht die hij ook boeiend omschrijft in het boek ‘Rijke Grond’, met als ondertitel: ‘Minder werk, meer opbrengst.’ Baanbrekend onderzoek en inzichten komt onder andere van Christine Jones. Deze Australische wetenschapper reist over de hele wereld om wetenschappelijk onderbouwd te laten zien hoeveel meer en beter boeren de bodem kunnen en in haar ogen móeten benutten. Bovenstaande lijst is verre van uitputtend maar laat duidelijk zien: de bodem is hot!

Levend ecosysteem

De rode draad in al die inzichten, initiatieven, experimenten en onderzoeken is dat de bodem een levend ecosysteem is en ook zo benaderd, gevoed moet worden. Planten en dieren boven de grond en het bodemleven in de grond (95% van het leven op land bevindt zich in de bodem!) werken in een nauwe symbiose met elkaar samen. Waarbij het kloppend hart, de motor, de fotosynthese is. Het is de basis voor al het leven op aarde. Planten maken van zonlicht, water en CO2 glucose (suikers) en zuurstof. Nu is die fotosynthese niet nieuw: dat is een van de eerste biologielessen die we krijgen. Maar wat steeds duidelijker wordt is hoe belangrijk een gezonde bodem met een rijk bodemleven (schimmels en bacteriën) daarbij is. Bij een gezonde bodem geeft de plant via de wortels een deel van de gevormde suikers af. Christine Jones noemt dat ‘liquid carbon’; vloeibare koolstof. Dat is voeding voor het bodemleven die in ruil daarvoor de plant voorziet van nutriënten die ze nodig heeft. Brown noemt dit de sleutel tot het opbouwen van een goede bodem.

Decennialang werd de bodem vooral door een scheikundige bril bekeken. Als een substraat zeg maar die je vooral met N, P en K (kunstmest) moet voeden aangevuld met organische stof. En plagen bestreden moeten worden met chemische middelen. Steeds meer boeren en onderzoekers komen erachter dat dit ‘model’ geen gebruik maakt van dat levende ecosysteem. Sterker nog: het maakt het kapot. Maar hoe voed je die bodem dan zodat je als boer optimaal gebruik maakt van het levende ecosysteem? Uit alle inzichten, onderzoeken en experimenten zijn daarbij een aantal praktische handvatten te extraheren. 

Beperk inzet van chemie

Het eerste handvat is: beperk de inzet van chemie. Om te beginnen kunstmest. Peter Vanhoof, als bodembioloog betrokken bij het PNLG-project ‘Kennis in en door de praktijk, noemt dat snel in water oplosbare minerale zouten. Overmatig gebruik ervan zet het bodemleven buiten spel. Simpel gezegd zorgen ze voor luie planten die niet diep wortelen en daardoor droogte- en ziektegevoelig worden. Kunstmest bestaat louter uit snelle minerale zouten, maar ze zitten ook in drijfmest, zeker bij kwalitatief mindere drijfmest. Theo Mulder wijst net zoals Gabe Brown op de negatieve impact van het gebruik van herbiciden, pesticiden en fungiciden. Mulder: “cida betekent in het Latijn doden. Een fungicide doodt schimmels terwijl die juist cruciaal zijn voor een goede bodembiologie.”

Beroer de bodem zo min mogelijk

De meeste bodembiologie vindt plaats in de bovenste laag. En laat dat nou net de laag zijn die telkens letterlijk op de kop wordt gezet bij het ploegen. “Willen we het bodemleven opbouwen, dan zullen we van kerende grondbewerkingen moeten afstappen”, schrijft René Jochems in zijn boek ‘Boerenwijsheid’. Brown: “Het breekt constant het huis af dat de natuur bouwt om levende organismen, die zorgen voor natuurlijke bodemvruchtbaarheid, te beschermen.” Binnen het PNLG-project ‘Kennis in en door de praktijk’ wordt geëxperimenteerd met de inzet van een ecoploeg in plaats van een ‘normale’ ploeg. René Jochems adviseert de inzet van niet-kerende machines als bijvoorbeeld de vastetand-cultivator om eventuele storende lagen in de bouwvoor te doorbreken. Als er dan nog gewasresten zijn; verklein of verhaksel ze dan. Als de grond dan nog te grof is, prefereert Jochems de rotor-eg boven een frees.

Houd de bodem altijd bedekt

De natuur is altijd bezig om de bodem te bedekken. Dat doet ze niet voor niets: zonder planten geen fotosynthese, geen wortels die in symbiose met schimmels en bacteriën werken aan humusopbouw en afgifte van nutriënten aan de plant. Blijvend grasland is een permanente bodembedekker, maar mais is dat niet. En in de akkerbouw zijn er perioden waarbij er niks groeit. Wat het wereldwijde effect daarvan is, is te zien in de Netflix-documentaire ‘Kiss the ground’. Daar wordt een NASA-computeranimatie getoond van de CO2-concentratie boven de wereld. In de wintermaanden tot aan april is te zien, aan de hand van grote rode en paarse vlekken, dat die dan hoog is. Die concentratie stijgt nog eens als in het vroege voorjaar het land wordt bewerkt. Maar vanaf juni, als de planten groeien, daalt de CO2-concentratie enorm en verandert het kleurenpalet in de animatie naar geel tot groen. De CO2-concentratie neemt drastisch af als gevolg van de fotosynthese door al die planten. “Een bedekte planeet is een gezonde planeet” luidt dan ook het commentaar bij de beelden. Maar een ‘natuurlijk pantser’ zoals Brown dat noemt doet veel meer. Het beschermt tegen wind- en watererosie, zorgt voor voedsel en leefgebieden voor macro- en micro-organismen. Het voorkomt ook dat vocht verdampt en onkruidzaden zich verspreiden.

De beste bodembedekkers zijn volgens Jochems gewassen die veel droge stof produceren en die vooral ondergronds weten af te zetten. Als voorbeeld noemt hij Soedangras dat half mei kan worden gezaaid en 50 á 60 ton droge stof per ha kan produceren waarvan maar liefst 80% via het wortelstelsel onder de grond wordt opgeslagen. Perfect om bodems die door structuurbederf bodemmoeheid vertonen op te peppen. Maar er zijn natuurlijk veel meer dek- of vanggewassen die toegepast kunnen worden. Niet voor niets levert toepassing ervan punten op in het nieuwe GLB-systeem.

Streef naar diversiteit

Het huidige landbouw- en voedselsysteem is grotendeels gebaseerd op monoculturen. Voor de bodem is dat geen goed nieuws. Ook hier: waar in de natuur zie je monoculturen? Nergens en dat heeft een reden. Want diversiteit boven de grond leidt tot diversiteit ónder de grond. En dat is wel goed nieuws, want de (mycorrhiza)schimmels voorzien niet alleen in de behoefte van één bepaalde plant, maar het leidingnetwerk van schimmeldraden verbindt meerdere planten. Daardoor wordt er voorzien in de behoefte aan voedingsstoffen en energie van zowel micro-organismen als planten. Gabe Brown schrijft in zijn boek: ‘Deze synergie is hoe de natuur werkt; monoculturen zijn slecht voor de bodemgezondheid.’ Het is vooral deze diversiteitsgedachte die ten grondslag ligt aan de strokenteelt. Maar het telen van verschillende gewassen is niet alleen voordelig voor het bodemleven. Boven de grond zullen ziekten en plagen zich minder snel verspreiden, waardoor er minder gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn. Vanuit de diversiteitsgedachte wordt het grasland ook steeds meer verrijkt met mengsels met klaver en/of andere kruiden. Tot slot zorgt de hogere biodiversiteit ook nog eens voor een rijker insectenleven; cruciaal voor de bestuiving. Kortom: diversiteit zorgt voor een betere kringloop en een robuuster ecosysteem.   

Verwerk organische stromen

Volgens René Jochems gaat het in de bodem vooral om koolstof. “Koolstof is de specie van het leven. Energie, zuurstof, water, mineralen; we hebben het allemaal nodig. Maar koolstof knoopt dat als het ware aan elkaar. Als je de bodem voedt met goede koolstofbronnen, gaat de bodem goed verteren.” Eten voor planten moet daarom aan koolstof gebonden zijn. Daarbij gaat het om een samenspel tussen het aanbrengen van organisch materiaal en water op de bodem en fotosynthese. Organisch materiaal bestaat uit compost (verteerde gewasresten) en mest. Welke compost hangt af van het gewas. Compost van houtig materiaal geeft schimmeldominante compost dat geschikt is voor heesters en bomen. Compost van kruidachtig materiaal, mest en gras geeft bacteriedominante compost en daar houden grassen en kruidachtige gewassen van. Jochems benadrukt dat organische stof en humus niet hetzelfde is. “Humus is het eindproduct dat het bodemleven maakt van verse organische stof. En juist humus is wat planten nodig hebben. Zonder bodemleven geen humusvorming; hoeveel organische stof je er ook op gooit!”

Nieuwe balans

Over de bodem is natuurlijk nog veel en veel meer te vertellen. Maar een andere belangrijke rode draad uit alle onderzoeken, inzichten en experimenten is die van ‘trial and error’. Proberen en durven af en toe fouten te maken. Het is een zoektocht waar je stapje voor stapje specifiek voor je eigen bedrijf erachter komt wat wel werkt en wat niet. Er zijn maar heel weinig mensen die het roer in één keer omgooien. Probeer bovenstaande inzichten eerst eens uit op een klein stuk van je bedrijf. Dat is hoe Gabe Brown en velen met hem over de hele wereld het hebben gedaan. Al zoekend kom je dan vanuit een gezonde bodem tot een nieuwe balans tussen natuur en cultuur.  

‘Ik moet de bodem-plant-relatie herstellen’

“De belangrijkste eyeopener voor mij is geweest het inzicht dat als je de bodem direct opneembare zouten geeft, je een deel van de bodem-plant-relatie uitschakelt.” Dat zegt Mathijs Groot Koerkamp, een van de zes inspiratieboeren van het Platform Natuurinclusieve Landbouw Gelderland (PNLG). Daarnaast is hij ook betrokken bij het PNLG-project ‘Kennis in en door de Praktijk’ dat kennis over natuurinclusieve landbouw verder richting de praktijk wil brengen.

Minder chemie

Vanuit de ‘eyeopener’ is Mathijs op zijn bedrijf met 165 koeien in Harfsen aan de slag gegaan door op een paar proefveldjes 2/3 minder kunstmest te strooien. En op een maïsperceel is hij chemievrij gaan werken in combinatie met ecoploegen. “De theorie zegt dat het herstellen van de bodem-plant-relatie tijd kost, maar dat maakt het wel lastig. Want die tijd heb je niet altijd.” Op een proefperceel waar Groot Koerkamp 2/3 minder kunstmest strooide, wat betere (zand)grond met relatief veel rode en witte klaver, viel de opbrengst hem niet tegen. Maar op een lager perceel viel de opbrengst hem tegen. “We hebben veel neerslag gehad en een koud voorjaar. Daar houden de klavers niet van, dus blijft de stikstofafgifte ook achter.” Naast het terugschroeven van de inzet van chemie in de vorm van kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen, heeft Groot Koerkamp ook steenmeel, kalk en gips op zijn land aangebracht. “Maar daarvan kan ik nu nog niet zeggen dat ik veel verschil zie.”

Stikstofbodemoverschot omlaag

Toch blijft de Achterhoekse melkveehouder zich vastbijten in zijn zoektocht naar de praktische invulling van een meer natuurinclusieve manier van werken op zijn bedrijf. “Ik ben ervan overtuigd dat ik de bodem-plant-relatie moet herstellen. En dat ik mijn stikstofbodemoverschot omlaag moet brengen.” Dat laatste is bij Groot Koerkamp 109 kilo per hectare. Dat is weliswaar lager dan het gemiddelde van 149 kilo op de Koeien-en-Kansen-bedrijven, maar er zou nog wat vanaf kunnen meent Groot Koerkamp. “Je ziet wereldwijd problemen en dan kun je als landbouw niet hardnekkig blijven beweren dat we het allemaal zo goed doen. Zo goed gaat het eigenlijk niet en ik wil stapje voor stapje kijken hoe ik meer kan samenwerken met de natuur. Zonder dat ik er economisch op achteruit ga. En dat is best lastig, zo eerlijk ben ik wel. Maar dat ik de zoektocht samen met anderen doe helpt me wel.”    

Kijk voor meer achtergrondinformatie